Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. peil:
  2. peilen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for peil from Dutch to French

peil:

peil [het ~] noun

  1. het peil (niveau; plan; laag; stand)
    le niveau; la couche; le plan; le degré; la mesure; la norme; la gradation
  2. het peil (niveau; graad)
    le niveau; le degré; l'échelon; le grade; la gradation; l'ordre; le rang; le titre

Translation Matrix for peil:

NounRelated TranslationsOther Translations
couche laag; niveau; peil; plan; stand bedding; broeibak; eerste laag verf; filmpje; grondlaag; grondverf; huidje; kweekbed; laag; laagje; ligbed; luier; omhulling; rivierbedding; schaal; schelp; schilletje; sponde; velletje
degré graad; laag; niveau; peil; plan; stand fase; graad; gradatie; hiërarchie; mate; ontwikkelingsstadium; rang; rangorde; stadium; volgorde
gradation graad; laag; niveau; peil; plan; stand graad; gradatie; hiërarchie; mate; rang; rangorde; volgorde
grade graad; niveau; peil gelid; graad; hiërarchie; rang; rangorde; volgorde; wetenschappelijke graad
mesure laag; niveau; peil; plan; stand Metrics; afmeten; afmeting; dimensie; duimstok; formaat; graad; gradatie; grootte; maat; maateenheid; maatregel; maatstaf; maatstok; mate; omvang; schikking; toetssteen; voorziening
niveau graad; laag; niveau; peil; plan; stand dimensieniveau; echelon; etage; fase; geleding; graad; gradatie; hiërarchie; klasse; laag; mate; niveau; ontwikkelingsstadium; pijlhoogte; rang; rangorde; stadium; verdieping; volgorde; waterpas; woonlaag
norme laag; niveau; peil; plan; stand maatstaf; norm; standaard; toetssteen
ordre graad; niveau; peil aaneenschakeling; aanwijzing; arrangement; betamelijkheid; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dwangbevel; fatsoen; fatsoenlijkheid; gebod; gelid; hiërarchie; indeling; instructie; keurigheid; klasse; maatschappelijke klasse; netheid; onberispelijkheid; opbouw; opdracht; opeenvolging; opgeruimdheid; opstelling; orde; ordelijkheid; ordening; order; organisatie; properheid; rang; rangorde; rangschikking; regelmaat; samenstelling; schikking; slag; smetteloosheid; specialisatie; specialisme; stand; structuur; systeem; taak; vakgebied; volgorde; voorschrift; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
plan laag; niveau; peil; plan; stand grondplan; kaart; landkaart; overzicht; plan; plattegrond; project; situatieschets; situatietekening; stadskaart; toewijzing; vlak
rang graad; niveau; peil gelid; graad; gradatie; hiërarchie; klasse; maatschappelijke klasse; mate; orde; rang; rangorde; rij; rij manschappen; rijtje; slag; stand; volgorde; wetenschappelijke graad
titre graad; niveau; peil aanduiding; aanhef; aanstellerij; basisbestanddeel; benaming; benoeming; bestanddeel; component; deel; element; fractie; goudgehalte; graad; hiërarchie; hoofd; ingrediënt; kop; kopzin; krantenkop; naam; onderdeel; opschrift; rang; rangorde; stuk; term; titel; toneel; vennootsaandeel; volgorde; waardigheidstitel; wetenschappelijke graad
échelon graad; niveau; peil echelon; geleding; gelid; hiërarchie; klimijzer; klimspoor; laag; rang; rangorde; sport; trede van een ladder; volgorde
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
couche laag

Related Words for "peil":


Wiktionary Translations for peil:

peil
noun
  1. niveau of stand van bijvoorbeeld water

Cross Translation:
FromToVia
peil → niveau de l'eau Pegel — Niveauhöhe einer Flüssigkeit oder sonstiger Zahlenwert einer physikalischen Größe
peil limnimètre PegelWasserbau: Vorrichtung zur Messung des Wasserstands

peilen:

peilen verb (peil, peilt, peilde, peilden, gepeild)

  1. peilen (diepte bepalen; meten; opmeten)
    mesurer; sonder; arpenter; jauger
    • mesurer verb (mesure, mesures, mesurons, mesurez, )
    • sonder verb (sonde, sondes, sondons, sondez, )
    • arpenter verb (arpente, arpentes, arpentons, arpentez, )
    • jauger verb (jauge, jauges, jaugeons, jaugez, )

Conjugations for peilen:

o.t.t.
  1. peil
  2. peilt
  3. peilt
  4. peilen
  5. peilen
  6. peilen
o.v.t.
  1. peilde
  2. peilde
  3. peilde
  4. peilden
  5. peilden
  6. peilden
v.t.t.
  1. heb gepeild
  2. hebt gepeild
  3. heeft gepeild
  4. hebben gepeild
  5. hebben gepeild
  6. hebben gepeild
v.v.t.
  1. had gepeild
  2. had gepeild
  3. had gepeild
  4. hadden gepeild
  5. hadden gepeild
  6. hadden gepeild
o.t.t.t.
  1. zal peilen
  2. zult peilen
  3. zal peilen
  4. zullen peilen
  5. zullen peilen
  6. zullen peilen
o.v.t.t.
  1. zou peilen
  2. zou peilen
  3. zou peilen
  4. zouden peilen
  5. zouden peilen
  6. zouden peilen
en verder
  1. ben gepeild
  2. bent gepeild
  3. is gepeild
  4. zijn gepeild
  5. zijn gepeild
  6. zijn gepeild
diversen
  1. peil!
  2. peilt!
  3. gepeild
  4. peilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for peilen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arpenter diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
jauger diepte bepalen; meten; opmeten; peilen roeien
mesurer diepte bepalen; meten; opmeten; peilen in kaart brengen; karteren
sonder diepte bepalen; meten; opmeten; peilen aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; polsen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen

Related Words for "peilen":


Wiktionary Translations for peilen:

peilen
verb
  1. À trier

Cross Translation:
FromToVia
peilen sonder cast — to heave a lead and line in order to ascertain the depth of water