Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. pasteuriseren:


Dutch

Detailed Synonyms for pasteuriseren in Dutch

pasteuriseren:

pasteuriseren verb (pasteuriseer, pasteuriseert, pasteuriseerde, pasteuriseerden, gepasteuriseerd)

  1. pasteuriseren
    pasteuriseren
    • pasteuriseren verb (pasteuriseer, pasteuriseert, pasteuriseerde, pasteuriseerden, gepasteuriseerd)

Conjugations for pasteuriseren:

o.t.t.
  1. pasteuriseer
  2. pasteuriseert
  3. pasteuriseert
  4. pasteuriseren
  5. pasteuriseren
  6. pasteuriseren
o.v.t.
  1. pasteuriseerde
  2. pasteuriseerde
  3. pasteuriseerde
  4. pasteuriseerden
  5. pasteuriseerden
  6. pasteuriseerden
v.t.t.
  1. heb gepasteuriseerd
  2. hebt gepasteuriseerd
  3. heeft gepasteuriseerd
  4. hebben gepasteuriseerd
  5. hebben gepasteuriseerd
  6. hebben gepasteuriseerd
v.v.t.
  1. had gepasteuriseerd
  2. had gepasteuriseerd
  3. had gepasteuriseerd
  4. hadden gepasteuriseerd
  5. hadden gepasteuriseerd
  6. hadden gepasteuriseerd
o.t.t.t.
  1. zal pasteuriseren
  2. zult pasteuriseren
  3. zal pasteuriseren
  4. zullen pasteuriseren
  5. zullen pasteuriseren
  6. zullen pasteuriseren
o.v.t.t.
  1. zou pasteuriseren
  2. zou pasteuriseren
  3. zou pasteuriseren
  4. zouden pasteuriseren
  5. zouden pasteuriseren
  6. zouden pasteuriseren
en verder
  1. is gepasteuriseerd
  2. zijn gepasteuriseerd
diversen
  1. pasteuriseer!
  2. pasteuriseert!
  3. gepasteuriseerd
  4. pasteuriserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze