Dutch
Detailed Synonyms for uitnodigen in Dutch
uitnodigen:
-
uitnodigen
-
uitnodigen
-
uitnodigen
-
uitnodigen
– ertoe aanmoedigen 1 -
uitnodigen
– verzoeken je gast te zijn 1
Conjugations for uitnodigen:
o.t.t.
- nodig uit
- nodigt uit
- nodigt uit
- nodigen uit
- nodigen uit
- nodigen uit
o.v.t.
- nodigde uit
- nodigde uit
- nodigde uit
- nodigden uit
- nodigden uit
- nodigden uit
v.t.t.
- heb uitgenodigd
- hebt uitgenodigd
- heeft uitgenodigd
- hebben uitgenodigd
- hebben uitgenodigd
- hebben uitgenodigd
v.v.t.
- had uitgenodigd
- had uitgenodigd
- had uitgenodigd
- hadden uitgenodigd
- hadden uitgenodigd
- hadden uitgenodigd
o.t.t.t.
- zal uitnodigen
- zult uitnodigen
- zal uitnodigen
- zullen uitnodigen
- zullen uitnodigen
- zullen uitnodigen
o.v.t.t.
- zou uitnodigen
- zou uitnodigen
- zou uitnodigen
- zouden uitnodigen
- zouden uitnodigen
- zouden uitnodigen
en verder
- ben uitgenodigd
- bent uitgenodigd
- is uitgenodigd
- zijn uitgenodigd
- zijn uitgenodigd
- zijn uitgenodigd
diversen
- nodig uit!
- nodigt uit!
- uitgenodigd
- uitnodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze