Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afgegrensd:
  2. afgrenzen:


Dutch

Detailed Translations for afgegrensd from Dutch to Swedish

afgegrensd:

afgegrensd adj

  1. afgegrensd

Translation Matrix for afgegrensd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
avspärrad afgegrensd
avspärrat afgegrensd

Related Words for "afgegrensd":

  • afgegrensde

afgrenzen:

afgrenzen verb (grens af, grenst af, grensde af, grensden af, afgegrensd)

  1. afgrenzen (van grenzen voorzien; begrenzen)
    begränsa
    • begränsa verb (begränsar, begränsade, begränsat)

Conjugations for afgrenzen:

o.t.t.
  1. grens af
  2. grenst af
  3. grenst af
  4. grenzen af
  5. grenzen af
  6. grenzen af
o.v.t.
  1. grensde af
  2. grensde af
  3. grensde af
  4. grensden af
  5. grensden af
  6. grensden af
v.t.t.
  1. heb afgegrensd
  2. hebt afgegrensd
  3. heeft afgegrensd
  4. hebben afgegrensd
  5. hebben afgegrensd
  6. hebben afgegrensd
v.v.t.
  1. had afgegrensd
  2. had afgegrensd
  3. had afgegrensd
  4. hadden afgegrensd
  5. hadden afgegrensd
  6. hadden afgegrensd
o.t.t.t.
  1. zal afgrenzen
  2. zult afgrenzen
  3. zal afgrenzen
  4. zullen afgrenzen
  5. zullen afgrenzen
  6. zullen afgrenzen
o.v.t.t.
  1. zou afgrenzen
  2. zou afgrenzen
  3. zou afgrenzen
  4. zouden afgrenzen
  5. zouden afgrenzen
  6. zouden afgrenzen
diversen
  1. grens af!
  2. grenst af!
  3. afgegrensd
  4. afgrenzende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afgrenzen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
begränsa afgrenzen; begrenzen; van grenzen voorzien afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; dempen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; matigen; omlijnen; temperen; zich matigen