Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. doorvoer:
  2. doorvaren:
  3. doorvoeren:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for doorvoer from Dutch to Swedish

doorvoer:

doorvoer [de ~ (m)] noun

  1. de doorvoer (transito)
    transit
  2. de doorvoer

Translation Matrix for doorvoer:

NounRelated TranslationsOther Translations
transit doorvoer; transito
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
dataflöde doorvoer gegevensstroom

Related Words for "doorvoer":


doorvoer form of doorvaren:

doorvaren verb (vaar door, vaart door, voer door, voeren door, doorgevaard)

  1. doorvaren
    gå förbi; genomgå met båt
    • gå förbi verb (går förbi, gick förbi, gått förbi)
    • genomgå met båt verb (genomgår met båt, genomgick met båt, genomgått met båt)

Conjugations for doorvaren:

o.t.t.
  1. vaar door
  2. vaart door
  3. vaart door
  4. varen door
  5. varen door
  6. varen door
o.v.t.
  1. voer door
  2. voer door
  3. voer door
  4. voeren door
  5. voeren door
  6. voeren door
v.t.t.
  1. ben doorgevaard
  2. bent doorgevaard
  3. is doorgevaard
  4. zijn doorgevaard
  5. zijn doorgevaard
  6. zijn doorgevaard
v.v.t.
  1. was doorgevaard
  2. was doorgevaard
  3. was doorgevaard
  4. waren doorgevaard
  5. waren doorgevaard
  6. waren doorgevaard
o.t.t.t.
  1. zal doorvaren
  2. zult doorvaren
  3. zal doorvaren
  4. zullen doorvaren
  5. zullen doorvaren
  6. zullen doorvaren
o.v.t.t.
  1. zou doorvaren
  2. zou doorvaren
  3. zou doorvaren
  4. zouden doorvaren
  5. zouden doorvaren
  6. zouden doorvaren
diversen
  1. vaar door!
  2. vaart door!
  3. doorgevaard
  4. doorvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorvaren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
genomgå met båt doorvaren
gå förbi doorvaren aflopen; inhalen; overwaaien; passeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voorbijtrekken

doorvoeren:

doorvoeren verb (voer door, voert door, voerde door, voerden door, doorgevoerd)

  1. doorvoeren
    bära igenom

Conjugations for doorvoeren:

o.t.t.
  1. voer door
  2. voert door
  3. voert door
  4. voeren door
  5. voeren door
  6. voeren door
o.v.t.
  1. voerde door
  2. voerde door
  3. voerde door
  4. voerden door
  5. voerden door
  6. voerden door
v.t.t.
  1. heb doorgevoerd
  2. hebt doorgevoerd
  3. heeft doorgevoerd
  4. hebben doorgevoerd
  5. hebben doorgevoerd
  6. hebben doorgevoerd
v.v.t.
  1. had doorgevoerd
  2. had doorgevoerd
  3. had doorgevoerd
  4. hadden doorgevoerd
  5. hadden doorgevoerd
  6. hadden doorgevoerd
o.t.t.t.
  1. zal doorvoeren
  2. zult doorvoeren
  3. zal doorvoeren
  4. zullen doorvoeren
  5. zullen doorvoeren
  6. zullen doorvoeren
o.v.t.t.
  1. zou doorvoeren
  2. zou doorvoeren
  3. zou doorvoeren
  4. zouden doorvoeren
  5. zouden doorvoeren
  6. zouden doorvoeren
en verder
  1. is doorgevoerd
  2. zijn doorgevoerd
diversen
  1. voer door!
  2. voert door!
  3. doorgevoerd
  4. doorvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorvoeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bära igenom doorvoeren

Related Words for "doorvoeren":


Wiktionary Translations for doorvoeren:


Cross Translation:
FromToVia
doorvoeren använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
doorvoeren realisera réaliser — construire