Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gebroed:
  2. broeden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gebroed from Dutch to Swedish

gebroed:


broeden:

broeden [znw.] noun

  1. broeden (gebroed)

broeden verb (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)

  1. broeden (uitbroeden; warmhouden)
    kläcka ut
    • kläcka ut verb (kläcker ut, kläckte ut, kläckt ut)

Conjugations for broeden:

o.t.t.
  1. broed
  2. broedt
  3. broedt
  4. broeden
  5. broeden
  6. broeden
o.v.t.
  1. broedde
  2. broedde
  3. broedde
  4. broedden
  5. broedden
  6. broedden
v.t.t.
  1. heb gebroed
  2. hebt gebroed
  3. heeft gebroed
  4. hebben gebroed
  5. hebben gebroed
  6. hebben gebroed
v.v.t.
  1. had gebroed
  2. had gebroed
  3. had gebroed
  4. hadden gebroed
  5. hadden gebroed
  6. hadden gebroed
o.t.t.t.
  1. zal broeden
  2. zult broeden
  3. zal broeden
  4. zullen broeden
  5. zullen broeden
  6. zullen broeden
o.v.t.t.
  1. zou broeden
  2. zou broeden
  3. zou broeden
  4. zouden broeden
  5. zouden broeden
  6. zouden broeden
diversen
  1. broed!
  2. broedt!
  3. gebroed
  4. broedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for broeden:

NounRelated TranslationsOther Translations
kull broeden; gebroed
liggning på ägg broeden; gebroed
ruvning broeden; gebroed broed; broedsel; gebroed
VerbRelated TranslationsOther Translations
kläcka ut broeden; uitbroeden; warmhouden

Related Words for "broeden":


Wiktionary Translations for broeden:

broeden
verb
  1. een gelegd ei met lichaamswarmte warm houden

Cross Translation:
FromToVia
broeden föröka breed — to sexually produce offspring
broeden ruva; älta brood — to dwell upon moodily and at length
broeden ruva brood — to keep an egg warm
broeden ruva brütenZoologie: Eiern Wärme zuführen, um die Entwicklung des Nachwuchses zu gewährleisten
broeden häcka; ruva couver — Traductions à trier suivant le sens