Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. joelend:
  2. joelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for joelend from Dutch to Swedish

joelend:


joelend form of joelen:

joelen verb (joel, joelt, joelde, joelden, gejoeld)

  1. joelen (uitjouwen)
    vråla; bua; skräna; skrika
    • vråla verb (vrålar, vrålade, vrålat)
    • bua verb (buar, buade, buat)
    • skräna verb (skränar, skränade, skränat)
    • skrika verb (skriker, skrek, skrikit)

Conjugations for joelen:

o.t.t.
  1. joel
  2. joelt
  3. joelt
  4. joelen
  5. joelen
  6. joelen
o.v.t.
  1. joelde
  2. joelde
  3. joelde
  4. joelden
  5. joelden
  6. joelden
v.t.t.
  1. heb gejoeld
  2. hebt gejoeld
  3. heeft gejoeld
  4. hebben gejoeld
  5. hebben gejoeld
  6. hebben gejoeld
v.v.t.
  1. had gejoeld
  2. had gejoeld
  3. had gejoeld
  4. hadden gejoeld
  5. hadden gejoeld
  6. hadden gejoeld
o.t.t.t.
  1. zal joelen
  2. zult joelen
  3. zal joelen
  4. zullen joelen
  5. zullen joelen
  6. zullen joelen
o.v.t.t.
  1. zou joelen
  2. zou joelen
  3. zou joelen
  4. zouden joelen
  5. zouden joelen
  6. zouden joelen
en verder
  1. is gejoeld
diversen
  1. joel!
  2. joelt!
  3. gejoeld
  4. joelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

joelen [znw.] noun

  1. joelen
    skrika

Translation Matrix for joelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
skrika joelen gillen; kreten; roepen; schreeuwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bua joelen; uitjouwen
skrika joelen; uitjouwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; keffen; krijsen; praaien; razen; roepen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
skräna joelen; uitjouwen fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren
vråla joelen; uitjouwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; het uitgillen; krijsen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; tekeergaan; tetteren; tieren; uitgalmen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen

Wiktionary Translations for joelen:


Cross Translation:
FromToVia
joelen skräna johlen — mit dem Sprachorgan unbestimmte Laute erzeugen, mit dem Ziel, zu lärmen