Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. omverblazen:


Dutch

Detailed Translations for omverblazen from Dutch to Swedish

omverblazen:

omverblazen verb (blaas omver, blaast omver, blaasde omver, blaasden omver, omver geblazen)

  1. omverblazen
    blåsa förbi; blåsa över
    • blåsa förbi verb (blåser förbi, blåste förbi, blåst förbi)
    • blåsa över verb (blåser över, blåste över, blåst över)

Conjugations for omverblazen:

o.t.t.
  1. blaas omver
  2. blaast omver
  3. blaast omver
  4. blazen omver
  5. blazen omver
  6. blazen omver
o.v.t.
  1. blaasde omver
  2. blaasde omver
  3. blaasde omver
  4. blaasden omver
  5. blaasden omver
  6. blaasden omver
v.t.t.
  1. heb omver geblazen
  2. hebt omver geblazen
  3. heeft omver geblazen
  4. hebben omver geblazen
  5. hebben omver geblazen
  6. hebben omver geblazen
v.v.t.
  1. had omver geblazen
  2. had omver geblazen
  3. had omver geblazen
  4. hadden omver geblazen
  5. hadden omver geblazen
  6. hadden omver geblazen
o.t.t.t.
  1. zal omverblazen
  2. zult omverblazen
  3. zal omverblazen
  4. zullen omverblazen
  5. zullen omverblazen
  6. zullen omverblazen
o.v.t.t.
  1. zou omverblazen
  2. zou omverblazen
  3. zou omverblazen
  4. zouden omverblazen
  5. zouden omverblazen
  6. zouden omverblazen
en verder
  1. ben omver geblazen
  2. bent omver geblazen
  3. is omver geblazen
  4. zijn omver geblazen
  5. zijn omver geblazen
  6. zijn omver geblazen
diversen
  1. blaas omver!
  2. blaast omver!
  3. omver geblazen
  4. omver blazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omverblazen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
blåsa förbi omverblazen
blåsa över omverblazen overwaaien; voorbijtrekken