Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. opwegen:


Dutch

Detailed Translations for opwegen from Dutch to Swedish

opwegen:

opwegen verb (weeg op, weegt op, woog op, wogen op, opgewogen)

  1. opwegen
    motsvara
    • motsvara verb (motsvarar, motsvarade, motsvarat)

Conjugations for opwegen:

o.t.t.
  1. weeg op
  2. weegt op
  3. weegt op
  4. wegen op
  5. wegen op
  6. wegen op
o.v.t.
  1. woog op
  2. woog op
  3. woog op
  4. wogen op
  5. wogen op
  6. wogen op
v.t.t.
  1. heb opgewogen
  2. hebt opgewogen
  3. heeft opgewogen
  4. hebben opgewogen
  5. hebben opgewogen
  6. hebben opgewogen
v.v.t.
  1. had opgewogen
  2. had opgewogen
  3. had opgewogen
  4. hadden opgewogen
  5. hadden opgewogen
  6. hadden opgewogen
o.t.t.t.
  1. zal opwegen
  2. zult opwegen
  3. zal opwegen
  4. zullen opwegen
  5. zullen opwegen
  6. zullen opwegen
o.v.t.t.
  1. zou opwegen
  2. zou opwegen
  3. zou opwegen
  4. zouden opwegen
  5. zouden opwegen
  6. zouden opwegen
diversen
  1. weeg op!
  2. weegt op!
  3. opgewogen
  4. opwegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opwegen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
motsvara opwegen congruent zijn; kloppen; overeenstemmen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
motsvara daaraan beantwoordend