Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. popelen:


Dutch

Detailed Translations for popelen from Dutch to Swedish

popelen:

popelen verb (popel, popelt, popelde, popelden, gepopeld)

  1. popelen
    darra; skälva; bäva
    • darra verb (darrar, darrade, darrat)
    • skälva verb (skälver, skälvde, skälvt)
    • bäva verb (bävar, bävade, bävat)

Conjugations for popelen:

o.t.t.
  1. popel
  2. popelt
  3. popelt
  4. popelen
  5. popelen
  6. popelen
o.v.t.
  1. popelde
  2. popelde
  3. popelde
  4. popelden
  5. popelden
  6. popelden
v.t.t.
  1. heb gepopeld
  2. hebt gepopeld
  3. heeft gepopeld
  4. hebben gepopeld
  5. hebben gepopeld
  6. hebben gepopeld
v.v.t.
  1. had gepopeld
  2. had gepopeld
  3. had gepopeld
  4. hadden gepopeld
  5. hadden gepopeld
  6. hadden gepopeld
o.t.t.t.
  1. zal popelen
  2. zult popelen
  3. zal popelen
  4. zullen popelen
  5. zullen popelen
  6. zullen popelen
o.v.t.t.
  1. zou popelen
  2. zou popelen
  3. zou popelen
  4. zouden popelen
  5. zouden popelen
  6. zouden popelen
diversen
  1. popel!
  2. popelt!
  3. gepopeld
  4. popelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for popelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bäva popelen
darra popelen beven; bibberen; heen en weer bewegen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; schudden; sidderen
skälva popelen beven; bibberen; rillen; sidderen