Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. te doen hebben:


Dutch

Detailed Translations for te doen hebben from Dutch to Swedish

te doen hebben:

te doen hebben verb (heb te doen, hebt te doen, had te doen, hadden te doen, te doen gehad)

  1. te doen hebben
    ha något att göra
    • ha något att göra verb (har något att göra, hade något att göra, haft något att göra)

Conjugations for te doen hebben:

o.t.t.
  1. heb te doen
  2. hebt te doen
  3. hebt te doen
  4. hebben te doen
  5. hebben te doen
  6. hebben te doen
o.v.t.
  1. had te doen
  2. had te doen
  3. had te doen
  4. hadden te doen
  5. hadden te doen
  6. hadden te doen
v.t.t.
  1. heb te doen gehad
  2. hebt te doen gehad
  3. heeft te doen gehad
  4. hebben te doen gehad
  5. hebben te doen gehad
  6. hebben te doen gehad
v.v.t.
  1. had te doen gehad
  2. had te doen gehad
  3. had te doen gehad
  4. hadden te doen gehad
  5. hadden te doen gehad
  6. hadden te doen gehad
o.t.t.t.
  1. zal te doen hebben
  2. zult te doen hebben
  3. zal te doen hebben
  4. zullen te doen hebben
  5. zullen te doen hebben
  6. zullen te doen hebben
o.v.t.t.
  1. zou te doen hebben
  2. zou te doen hebben
  3. zou te doen hebben
  4. zouden te doen hebben
  5. zouden te doen hebben
  6. zouden te doen hebben
en verder
  1. ben te doen gehad
  2. bent te doen gehad
  3. is te doen gehad
  4. zijn te doen gehad
  5. zijn te doen gehad
  6. zijn te doen gehad
diversen
  1. heb te doen!
  2. hebt te doen!
  3. te doen gehad
  4. te doen hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for te doen hebben:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ha något att göra te doen hebben

Related Translations for te doen hebben