Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verbeurd:
  2. verbeuren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verbeurd from Dutch to Swedish

verbeurd:


Translation Matrix for verbeurd:

Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
förlorat 7 verbeurd
ModifierRelated TranslationsOther Translations
förlorad verbeurd kwijt; loos; verdwaald; verloren; zoekgeraakt
förverkat verbeurd
konfiskerad verbeurd
konfiskerat verbeurd

verbeurd form of verbeuren:

verbeuren verb (verbeur, verbeurt, verbeurde, verbeurden, verbeurd)

  1. verbeuren
    förlora; förspilla; mista
    • förlora verb (förlorar, förlorade, förlorat)
    • förspilla verb (förspiller, förspillde, förspillt)
    • mista verb (mistar, mistade, mistat)

Conjugations for verbeuren:

o.t.t.
  1. verbeur
  2. verbeurt
  3. verbeurt
  4. verbeuren
  5. verbeuren
  6. verbeuren
o.v.t.
  1. verbeurde
  2. verbeurde
  3. verbeurde
  4. verbeurden
  5. verbeurden
  6. verbeurden
v.t.t.
  1. heb verbeurd
  2. hebt verbeurd
  3. heeft verbeurd
  4. hebben verbeurd
  5. hebben verbeurd
  6. hebben verbeurd
v.v.t.
  1. had verbeurd
  2. had verbeurd
  3. had verbeurd
  4. hadden verbeurd
  5. hadden verbeurd
  6. hadden verbeurd
o.t.t.t.
  1. zal verbeuren
  2. zult verbeuren
  3. zal verbeuren
  4. zullen verbeuren
  5. zullen verbeuren
  6. zullen verbeuren
o.v.t.t.
  1. zou verbeuren
  2. zou verbeuren
  3. zou verbeuren
  4. zouden verbeuren
  5. zouden verbeuren
  6. zouden verbeuren
diversen
  1. verbeur!
  2. verbeurt!
  3. verbeurd
  4. verbeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verbeuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
förlora nederlaag; overwonnen-worden; verlies; verliezen
VerbRelated TranslationsOther Translations
förlora verbeuren kwijt raken; verliezen; verloren gaan; wegmaken; zoek maken; zoekmaken
förspilla verbeuren
mista verbeuren kwijt raken; verliezen; verloren gaan

Wiktionary Translations for verbeuren:


Cross Translation:
FromToVia
verbeuren walk over forfeit — to give up in defeat
verbeuren förlora; mista perdrepriver de quelque chose qu’on avait, qu’on posséder.