Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. vlieg:
  2. vliegen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vlieg from Dutch to Swedish

vlieg:

vlieg [de ~] noun

  1. de vlieg
    fluga

Translation Matrix for vlieg:

NounRelated TranslationsOther Translations
fluga vlieg pinkelhoutje; strikje; vlinderdas; vlinderdasje; vlinderstrikje

Related Words for "vlieg":


Wiktionary Translations for vlieg:

vlieg
noun
  1. tweevleugelig insect

Cross Translation:
FromToVia
vlieg fluga fly — insect of the family Muscidae
vlieg fluga Fliege — fliegendes Insekt der Unterordnung Fliegen (Brachycera)
vlieg fluga mouche — Insecte

vliegen:

vliegen verb (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)

  1. vliegen (per vliegtuig reizen)
    flyga
    • flyga verb (flyger, flög, flugit)
  2. vliegen (zich haasten; opschieten; jagen; )
    brådska; rusa; ila; skynda på
    • brådska verb (brådskar, brådskade, brådskat)
    • rusa verb (rusar, rusade, rusat)
    • ila verb (ilar, ilade, ilat)
    • skynda på verb (skyndar på, skyndade på, skyndat på)

Conjugations for vliegen:

o.t.t.
  1. vlieg
  2. vliegt
  3. vliegt
  4. vliegen
  5. vliegen
  6. vliegen
o.v.t.
  1. vloog
  2. vloog
  3. vloog
  4. vlogen
  5. vlogen
  6. vlogen
v.t.t.
  1. heb gevlogen
  2. hebt gevlogen
  3. heeft gevlogen
  4. hebben gevlogen
  5. hebben gevlogen
  6. hebben gevlogen
v.v.t.
  1. had gevlogen
  2. had gevlogen
  3. had gevlogen
  4. hadden gevlogen
  5. hadden gevlogen
  6. hadden gevlogen
o.t.t.t.
  1. zal vliegen
  2. zult vliegen
  3. zal vliegen
  4. zullen vliegen
  5. zullen vliegen
  6. zullen vliegen
o.v.t.t.
  1. zou vliegen
  2. zou vliegen
  3. zou vliegen
  4. zouden vliegen
  5. zouden vliegen
  6. zouden vliegen
en verder
  1. ben gevlogen
  2. bent gevlogen
  3. is gevlogen
  4. zijn gevlogen
  5. zijn gevlogen
  6. zijn gevlogen
diversen
  1. vlieg!
  2. vliegt!
  3. gevlogen
  4. vliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vliegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
brådska drukte; gauwigheid; gebrom; gedrang; gehaastheid; gemurmel; geroezemoes; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed; toeloop; toevloed
rusa scheutje
VerbRelated TranslationsOther Translations
brådska ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
flyga per vliegtuig reizen; vliegen
ila ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; rennen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden
rusa ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; stormlopen; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden
skynda på ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen

Related Words for "vliegen":


Antonyms for "vliegen":


Related Definitions for "vliegen":

  1. in een vliegtuig ergens naar toe gaan1
    • we vliegen naar Amerika1
  2. met vleugels door de lucht voortbewegen1
    • alle vogels vliegen1
  3. zich snel voortbewegen1
    • hij vliegt naar voren1

Wiktionary Translations for vliegen:

vliegen
verb
  1. zich door de lucht voortbewegen

Cross Translation:
FromToVia
vliegen flyg flight — act of flying
vliegen flyga fly — to travel through air
vliegen flyga fliegen — sich ohne Bodenkontakt in der Luft fortbewegen
vliegen flyga voler — Action de se maintenir dans l’air.