Dutch
Detailed Translations for afschaven from Dutch to English
afschaven:
-
afschaven
Conjugations for afschaven:
o.t.t.
- schaaf af
- schaaft af
- schaaft af
- schaven af
- schaven af
- schaven af
o.v.t.
- schaafde af
- schaafde af
- schaafde af
- schaafden af
- schaafden af
- schaafden af
v.t.t.
- heb afgeschaafd
- hebt afgeschaafd
- heeft afgeschaafd
- hebben afgeschaafd
- hebben afgeschaafd
- hebben afgeschaafd
v.v.t.
- had afgeschaafd
- had afgeschaafd
- had afgeschaafd
- hadden afgeschaafd
- hadden afgeschaafd
- hadden afgeschaafd
o.t.t.t.
- zal afschaven
- zult afschaven
- zal afschaven
- zullen afschaven
- zullen afschaven
- zullen afschaven
o.v.t.t.
- zou afschaven
- zou afschaven
- zou afschaven
- zouden afschaven
- zouden afschaven
- zouden afschaven
diversen
- schaaf af!
- schaaft af!
- afgeschaafd
- afschavende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afschaven
the planing down
Translation Matrix for afschaven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
planing down | afschaven | |
skin | hachje; huid; peul; schil; vel; weergave | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
plane down | afschaven | |
shave off | afschaven | |
skin | afschaven | afhalen; afstropen; jassen; ontvellen; pellen; schillen; stropen; uitbenen; vervellen; villen; weergave toepassen |
External Machine Translations: