Verb | Related Translations | Other Translations |
clean
|
|
bergen; opruimen; reinigen; schonen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitwassen; wassen; zemen; zuiveren
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
neat
|
proper; schoon; zindelijk
|
behendig; bekwaam; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; fideel; fleurig; geestig; handig; jolig; keurig; kies; kleurig; kundig; kwiek; levendig; lustig; manierlijk; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk; ordelijk gemaakt; rap; respectabel; schoon; sec; snel; uitgelaten; vaardig; vlot; vlug; vrolijk; wakker; welgemoed; welvoeglijk; zonnig
|
tidy
|
keurig; netjes; proper; schoon; zindelijk; zorgvuldig
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk; ordelijk gemaakt; schoon; sec; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
Adverb | Related Translations | Other Translations |
neatly
|
keurig; netjes; proper; zorgvuldig
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
clean
|
proper; schoon; zindelijk; zuiver
|
deugdzaam; eerzaam; gewoonweg; gladweg; hygienisch; kuis; net; netjes; opgeruimd; ordelijk; rein; ronduit; schoon; zedig; zuiver
|
cleanly
|
keurig; netjes; proper; zorgvuldig
|
|