Dutch
Detailed Translations for inzegenen from Dutch to Spanish
inzegenen:
Conjugations for inzegenen:
o.t.t.
- zegen in
- zegent in
- zegent in
- zegenen in
- zegenen in
- zegenen in
o.v.t.
- zegende in
- zegende in
- zegende in
- zegenden in
- zegenden in
- zegenden in
v.t.t.
- heb ingezegend
- hebt ingezegend
- heeft ingezegend
- hebben ingezegend
- hebben ingezegend
- hebben ingezegend
v.v.t.
- had ingezegend
- had ingezegend
- had ingezegend
- hadden ingezegend
- hadden ingezegend
- hadden ingezegend
o.t.t.t.
- zal inzegenen
- zult inzegenen
- zal inzegenen
- zullen inzegenen
- zullen inzegenen
- zullen inzegenen
o.v.t.t.
- zou inzegenen
- zou inzegenen
- zou inzegenen
- zouden inzegenen
- zouden inzegenen
- zouden inzegenen
en verder
- ben ingezegend
- bent ingezegend
- is ingezegend
- zijn ingezegend
- zijn ingezegend
- zijn ingezegend
diversen
- zegen in!
- zegent in!
- ingezegend
- inzegenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inzegenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
consagrar | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen | |
inaugurar | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen | aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inaugureren; inhuldigen; inleiden; inluiden; inwijden; openen; opwerpen; plechtig bevestigen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen |
santificar | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen |