Dutch

Detailed Translations for uitzoeken from Dutch to French

uitzoeken:

uitzoeken verb (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)

  1. uitzoeken (ontwarren; uitpluizen; ontraadselen; )
    débrouiller; explorer; dérober; déchiffrer; décrypter; dénouer; démêler; décortiquer
    • débrouiller verb (débrouille, débrouilles, débrouillons, débrouillez, )
    • explorer verb (explore, explores, explorons, explorez, )
    • dérober verb (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • déchiffrer verb (déchiffre, déchiffres, déchiffrons, déchiffrez, )
    • décrypter verb (décrypte, décryptes, décryptons, décryptez, )
    • dénouer verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • démêler verb (démêle, démêles, démêlons, démêlez, )
    • décortiquer verb (décortique, décortiques, décortiquons, décortiquez, )
  2. uitzoeken (selecteren; kiezen; uitkiezen; )
    choisir; sélectionner; élire; préférer; opter pour; prendre
    • choisir verb (choisis, choisit, choisissons, choisissez, )
    • sélectionner verb (sélectionne, sélectionnes, sélectionnons, sélectionnez, )
    • élire verb (élis, élit, élisons, élisez, )
    • préférer verb (préfère, préfères, préférons, préférez, )
    • opter pour verb
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
  3. uitzoeken (sorteren; rangeren; schiften; ordenen)
    trier; classer; arranger; sélectionner; repartir; séparer; passer les vitesses; enchaîner; coupler
    • trier verb (trie, tries, trions, triez, )
    • classer verb (classe, classes, classons, classez, )
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • sélectionner verb (sélectionne, sélectionnes, sélectionnons, sélectionnez, )
    • repartir verb (repars, repart, repartons, repartez, )
    • séparer verb (sépare, sépares, séparons, séparez, )
    • enchaîner verb (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • coupler verb (couple, couples, couplons, couplez, )

Conjugations for uitzoeken:

o.t.t.
  1. zoek uit
  2. zoekt uit
  3. zoekt uit
  4. zoeken uit
  5. zoeken uit
  6. zoeken uit
o.v.t.
  1. zocht uit
  2. zocht uit
  3. zocht uit
  4. zochten uit
  5. zochten uit
  6. zochten uit
v.t.t.
  1. heb uitgezocht
  2. hebt uitgezocht
  3. heeft uitgezocht
  4. hebben uitgezocht
  5. hebben uitgezocht
  6. hebben uitgezocht
v.v.t.
  1. had uitgezocht
  2. had uitgezocht
  3. had uitgezocht
  4. hadden uitgezocht
  5. hadden uitgezocht
  6. hadden uitgezocht
o.t.t.t.
  1. zal uitzoeken
  2. zult uitzoeken
  3. zal uitzoeken
  4. zullen uitzoeken
  5. zullen uitzoeken
  6. zullen uitzoeken
o.v.t.t.
  1. zou uitzoeken
  2. zou uitzoeken
  3. zou uitzoeken
  4. zouden uitzoeken
  5. zouden uitzoeken
  6. zouden uitzoeken
en verder
  1. ben uitgezocht
  2. bent uitgezocht
  3. is uitgezocht
  4. zijn uitgezocht
  5. zijn uitgezocht
  6. zijn uitgezocht
diversen
  1. zoek uit!
  2. zoekt uit!
  3. uitgezocht
  4. uitzoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzoeken [znw.] noun

  1. uitzoeken (selecteren)
    la sélection

Translation Matrix for uitzoeken:

NounRelated TranslationsOther Translations
sélection selecteren; uitzoeken afspeellijst; collectie; keuze; museumcollectie; rasveredeling; schifting; selectie; sortering; sortiment; uitsplitsing; uitverkiezing; uitverkoring; verkiezing
VerbRelated TranslationsOther Translations
arranger ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schikken; systematiseren; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
choisir kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften opteren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen
classer ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afzien van rechtsvervolging; arrangeren; classificeren; ficheren; groeperen; indelen; klasseren; ordenen; rangordenen; rangschikken; rubriceren; seponeren; systematiseren
coupler ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken
débrouiller ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
déchiffrer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsleutelen; ontwarren; oplossen; tot een oplossing brengen
décortiquer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
décrypter ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
démêler ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen
dénouer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken detacheren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; nullificeren; ondervangen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwarren; opendoen; openen; openmaken; openstellen; opheffen; oplossen; scheiden; teniet doen; toegankelijk maken; tornen; uit de war halen; uit elkaar halen; uithalen; uittrekken; verijdelen; vernietigen; vrijgeven
dérober ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitkleden; van kleding ontdoen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
enchaîner ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken aaneenschakelen; aanhouden; arresteren; binden; boeien; fascineren; gevangennemen; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; inrekenen; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; oppakken; paren; samenvoegen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
explorer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken aftasten; bevoelen; exploreren; onderzoeken; verkennen
opter pour kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen
passer les vitesses ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken naar een andere versnelling overgaan; schakelen
prendre kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen
préférer kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften prefereren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen
repartir ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken arrangeren; ficheren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren
sélectionner kiezen; ordenen; rangeren; schiften; selecteren; selectie toepassen; sorteren; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften doorzijgen; filteren; filtreren; selecteren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen; zeven; ziften
séparer ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afbreken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; delen; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; opdelen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; slopen; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar plaatsen; uiteengaan; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uitsplitsen; van elkaar gaan; zeven; ziften
trier ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken doorzijgen; filteren; filtreren; sorteren; zeven; ziften
élire kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
choisir kiezen

Synonyms for "uitzoeken":


Related Definitions for "uitzoeken":

  1. bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort1
    • ik moet al deze foto's eens uitzoeken1
  2. een keuze maken uit verschillende mogelijkheden1
    • u mag zelf een plaatsje uitzoeken1
  3. proberen het te weten te komen1
    • zoek jij eens uit wie hier directeur is1

Wiktionary Translations for uitzoeken:

uitzoeken
verb
  1. choisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
  2. Action de faire un choix ; prendre une personne ou une chose de préférence à une autre ou à plusieurs autres.
  3. Traduction à trier
  4. observer avec attention, avec réflexion.
  5. parcourir une région inconnue qu’on venir de découvrir pour en connaître la situation, l’étendue, les mœurs, etc.
  6. Traductions à trier suivant le sens
  7. Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.
  8. (1)

Cross Translation:
FromToVia
uitzoeken explorer explore — to examine or investigate something systematically

External Machine Translations: