Dutch
Detailed Translations for afprijzen from Dutch to English
afprijzen:
-
afprijzen (verminderen; reduceren; verlagen)
Conjugations for afprijzen:
o.t.t.
- prijs af
- prijst af
- prijst af
- prijzen af
- prijzen af
- prijzen af
o.v.t.
- prijsde af
- prijsde af
- prijsde af
- prijsden af
- prijsden af
- prijsden af
v.t.t.
- heb afgeprijsd
- hebt afgeprijsd
- heeft afgeprijsd
- hebben afgeprijsd
- hebben afgeprijsd
- hebben afgeprijsd
v.v.t.
- had afgeprijsd
- had afgeprijsd
- had afgeprijsd
- hadden afgeprijsd
- hadden afgeprijsd
- hadden afgeprijsd
o.t.t.t.
- zal afprijzen
- zult afprijzen
- zal afprijzen
- zullen afprijzen
- zullen afprijzen
- zullen afprijzen
o.v.t.t.
- zou afprijzen
- zou afprijzen
- zou afprijzen
- zouden afprijzen
- zouden afprijzen
- zouden afprijzen
diversen
- prijs af!
- prijst af!
- afgeprijsd
- afprijzende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afprijzen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
reduce | afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen | afnemen; beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten |