Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. groothouden:


Dutch

Detailed Translations for groothouden from Dutch to English

groothouden:

groothouden verb (houd groot, houdt groot, hield groot, hielden groot, grootgehouden)

  1. groothouden
    to bluff; to bear up; to carry it off
    • bluff verb (bluffs, bluffed, bluffing)
    • bear up verb (bears up, bearing up)
    • carry it off verb (carry it off, carried it off, carrying it off)

Conjugations for groothouden:

o.t.t.
  1. houd groot
  2. houdt groot
  3. houdt groot
  4. houden groot
  5. houden groot
  6. houden groot
o.v.t.
  1. hield groot
  2. hield groot
  3. hield groot
  4. hielden groot
  5. hielden groot
  6. hielden groot
v.t.t.
  1. heb grootgehouden
  2. hebt grootgehouden
  3. heeft grootgehouden
  4. hebben grootgehouden
  5. hebben grootgehouden
  6. hebben grootgehouden
v.v.t.
  1. had grootgehouden
  2. had grootgehouden
  3. had grootgehouden
  4. hadden grootgehouden
  5. hadden grootgehouden
  6. hadden grootgehouden
o.t.t.t.
  1. zal groothouden
  2. zult groothouden
  3. zal groothouden
  4. zullen groothouden
  5. zullen groothouden
  6. zullen groothouden
o.v.t.t.
  1. zou groothouden
  2. zou groothouden
  3. zou groothouden
  4. zouden groothouden
  5. zouden groothouden
  6. zouden groothouden
diversen
  1. houd groot!
  2. houdt groot!
  3. grootgehouden
  4. groothoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for groothouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
bluff bergwand; rotswand
VerbRelated TranslationsOther Translations
bear up groothouden goed houden; groot houden
bluff groothouden
carry it off groothouden goed houden; groot houden