Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. intreden:


Dutch

Detailed Translations for intraden from Dutch to English

intreden:

intreden verb (treed in, treedt in, trad in, traden in, ingetreden)

  1. intreden (op gang komen; beginnen; inzetten)
    to commence; to set in; to start; to begin; to get under way; to take off; to be off
    • commence verb (commences, commenced, commencing)
    • set in verb (sets in, set in, setting in)
    • start verb (starts, started, starting)
    • begin verb (begins, beginning)
    • get under way verb (gets under way, got under way, getting under way)
    • take off verb (takes off, took off, taking off)
    • be off verb (is off, being off)

Conjugations for intreden:

o.t.t.
  1. treed in
  2. treedt in
  3. treedt in
  4. treden in
  5. treden in
  6. treden in
o.v.t.
  1. trad in
  2. trad in
  3. trad in
  4. traden in
  5. traden in
  6. traden in
v.t.t.
  1. ben ingetreden
  2. bent ingetreden
  3. is ingetreden
  4. zijn ingetreden
  5. zijn ingetreden
  6. zijn ingetreden
v.v.t.
  1. was ingetreden
  2. was ingetreden
  3. was ingetreden
  4. waren ingetreden
  5. waren ingetreden
  6. waren ingetreden
o.t.t.t.
  1. zal intreden
  2. zult intreden
  3. zal intreden
  4. zullen intreden
  5. zullen intreden
  6. zullen intreden
o.v.t.t.
  1. zou intreden
  2. zou intreden
  3. zou intreden
  4. zouden intreden
  5. zouden intreden
  6. zouden intreden
diversen
  1. treed in!
  2. treedt in!
  3. ingetreden
  4. intredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for intreden:

NounRelated TranslationsOther Translations
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
VerbRelated TranslationsOther Translations
be off beginnen; intreden; inzetten; op gang komen 'm piepen; 'm smeren; aanbreken; beginnen; de plaat poetsen; een begin nemen; ervandoor gaan; hem smeren; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; zich uit de voeten maken
begin beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbinden; aanbreken; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; engageren; erbij betrekken; inluiden; inviteren; starten; uitnodigen; van start gaan
commence beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbreken; aanvangen; beginnen; een begin nemen; starten; van start gaan
get under way beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbreken; beginnen; een begin nemen
set in beginnen; intreden; inzetten; op gang komen losbreken; zich met geweld losbreken
start beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; inschakelen; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
take off beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbreken; aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; starten; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren