Dutch
Detailed Translations for kroelen from Dutch to English
kroelen:
-
kroelen
Conjugations for kroelen:
o.t.t.
- kroel
- kroelt
- kroelt
- kroelen
- kroelen
- kroelen
o.v.t.
- kroelde
- kroelde
- kroelde
- kroelden
- kroelden
- kroelden
v.t.t.
- heb gekroeld
- hebt gekroeld
- heeft gekroeld
- hebben gekroeld
- hebben gekroeld
- hebben gekroeld
v.v.t.
- had gekroeld
- had gekroeld
- had gekroeld
- hadden gekroeld
- hadden gekroeld
- hadden gekroeld
o.t.t.t.
- zal kroelen
- zult kroelen
- zal kroelen
- zullen kroelen
- zullen kroelen
- zullen kroelen
o.v.t.t.
- zou kroelen
- zou kroelen
- zou kroelen
- zouden kroelen
- zouden kroelen
- zouden kroelen
diversen
- kroel!
- kroelt!
- gekroeld
- kroelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kroelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
flourish | kroelen | bloeien; floreren; goed lopen; kroezen; ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot hoogconjunctuur komen; tot volle wasdom komen |
frizz | kroelen | kroezen |
twirl | kroelen | draaien; kroezen; rondtollen; tollen |