Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. schamperen:


Dutch

Detailed Translations for schamperen from Dutch to English

schamperen:

schamperen verb (schampeer, schampeert, schamperde, schamperden, geschamperd)

  1. schamperen
    to sneer; to scoff
    • sneer verb (sneers, sneered, sneering)
    • scoff verb (scoffs, scoffed, scoffing)

Conjugations for schamperen:

o.t.t.
  1. schampeer
  2. schampeert
  3. schampeert
  4. schamperen
  5. schamperen
  6. schamperen
o.v.t.
  1. schamperde
  2. schamperde
  3. schamperde
  4. schamperden
  5. schamperden
  6. schamperden
v.t.t.
  1. ben geschamperd
  2. bent geschamperd
  3. is geschamperd
  4. zijn geschamperd
  5. zijn geschamperd
  6. zijn geschamperd
v.v.t.
  1. was geschamperd
  2. was geschamperd
  3. was geschamperd
  4. waren geschamperd
  5. waren geschamperd
  6. waren geschamperd
o.t.t.t.
  1. zal schamperen
  2. zult schamperen
  3. zal schamperen
  4. zullen schamperen
  5. zullen schamperen
  6. zullen schamperen
o.v.t.t.
  1. zou schamperen
  2. zou schamperen
  3. zou schamperen
  4. zouden schamperen
  5. zouden schamperen
  6. zouden schamperen
diversen
  1. schampeer!
  2. schampeert!
  3. geschamperd
  4. schamperende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schamperen:

NounRelated TranslationsOther Translations
sneer grijns; grijnslach; grimas; sneer
VerbRelated TranslationsOther Translations
scoff schamperen
sneer schamperen belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; grijnzen; ironiseren; sneren; vals grijnzen; vals lachen