Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. knuppel:
  2. knuppelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for knuppel from Dutch to Spanish

knuppel:

knuppel [de ~ (m)] noun

  1. de knuppel (ploertendoder; knots)
    la porra; la maza; la cachiporra; el garrote
  2. de knuppel (knoet)
    el rodete; el moño; el knut; el látigo ruso

Translation Matrix for knuppel:

NounRelated TranslationsOther Translations
cachiporra knots; knuppel; ploertendoder gummiknuppel; wapenstok
garrote knots; knuppel; ploertendoder
knut knoet; knuppel
látigo ruso knoet; knuppel kat-met-de-zeven-staarten
maza knots; knuppel; ploertendoder heiblok; valblok; vuisthamer
moño knoet; knuppel borstel; dotje; haarborstel; haarknot; haarkuif; hanenkam; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; kuif; vlecht; vlok; wrong
porra knots; knuppel; ploertendoder wapenstok
rodete knoet; knuppel

Related Words for "knuppel":

  • knuppelen, knuppels, knuppeltje, knuppeltjes

Wiktionary Translations for knuppel:


Cross Translation:
FromToVia
knuppel bat; bate bat — club
knuppel clava; garrote; maza; porra; cachiporra bludgeon — short heavy club
knuppel garrote; bastón club — weapon

knuppelen:

knuppelen verb (knuppel, knuppelt, knuppelde, knuppelden, geknuppeld)

  1. knuppelen

Conjugations for knuppelen:

o.t.t.
  1. knuppel
  2. knuppelt
  3. knuppelt
  4. knuppelen
  5. knuppelen
  6. knuppelen
o.v.t.
  1. knuppelde
  2. knuppelde
  3. knuppelde
  4. knuppelden
  5. knuppelden
  6. knuppelden
v.t.t.
  1. heb geknuppeld
  2. hebt geknuppeld
  3. heeft geknuppeld
  4. hebben geknuppeld
  5. hebben geknuppeld
  6. hebben geknuppeld
v.v.t.
  1. had geknuppeld
  2. had geknuppeld
  3. had geknuppeld
  4. hadden geknuppeld
  5. hadden geknuppeld
  6. hadden geknuppeld
o.t.t.t.
  1. zal knuppelen
  2. zult knuppelen
  3. zal knuppelen
  4. zullen knuppelen
  5. zullen knuppelen
  6. zullen knuppelen
o.v.t.t.
  1. zou knuppelen
  2. zou knuppelen
  3. zou knuppelen
  4. zouden knuppelen
  5. zouden knuppelen
  6. zouden knuppelen
en verder
  1. ben geknuppeld
  2. bent geknuppeld
  3. is geknuppeld
  4. zijn geknuppeld
  5. zijn geknuppeld
  6. zijn geknuppeld
diversen
  1. knuppel!
  2. knuppelt!
  3. geknuppeld
  4. knuppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knuppelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
apalear knuppelen 'n aframmeling geven; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; toetakelen
azotar knuppelen afranselen; beroeren; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; raken; treffen
batir knuppelen beroeren; iemand raken; iemand treffen; inkloppen; klutsen; raken; ranselen; roeren; treffen
dar una paliza knuppelen ranselen

Related Words for "knuppelen":