Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. nummer:
  2. nummeren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nummer from Dutch to Spanish

nummer:

nummer [het ~] noun

  1. het nummer (numero)
    el número
  2. het nummer (volgnummer)
  3. het nummer

Translation Matrix for nummer:

NounRelated TranslationsOther Translations
número numero; nummer aantal; cijfer; getal; hoeveelheid; kwantiteit; nummerweergave; rangnummer; schoolcijfer
número de orden nummer; volgnummer
pista nummer baan; piste; pokerterm voor straat; renbaan; straat; straatweg; weg; wielerbaan
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
pista de audio nummer

Related Words for "nummer":

  • nummeren, nummers, nummertje, nummertjes

Related Definitions for "nummer":

  1. cijfer of getal dat de plaats in een reeks aangeeft1
    • op welk huisnummer woon je?1

Wiktionary Translations for nummer:

nummer
noun
  1. een aanduiding met een getal

Cross Translation:
FromToVia
nummer número number — used to show the rank of something in a list or sequence
nummer canción song — music with words
nummer ejemplar; fascículo Heft — einzelne Nummer einer Zeitschrift
nummer número Nummer — einem (nummerierten) Gegenstand oder einer (nummerierten) Person zugeordnete Zahl, die die Position in einer Reihenfolge ausdrückt (logisch eine Ordnungszahl, sprachlich aber eine Kardinalzahl)
nummer número Nummer — eine künstlerische Darbietung (Musikstück, Zirkusnummer, Sketch und so weiter) als Teil eines Programms
nummer cifra chiffre — symbole utilisé pour écrire les nombres. (Sens général).
nummer número numéroidentifiant alphanumérique ou purement numérique qu’on mettre sur quelque chose et qui servir à la reconnaître.

nummeren:

nummeren verb (nummer, nummert, nummerde, nummerden, genummerd)

  1. nummeren

Conjugations for nummeren:

o.t.t.
  1. nummer
  2. nummert
  3. nummert
  4. nummeren
  5. nummeren
  6. nummeren
o.v.t.
  1. nummerde
  2. nummerde
  3. nummerde
  4. nummerden
  5. nummerden
  6. nummerden
v.t.t.
  1. heb genummerd
  2. hebt genummerd
  3. heeft genummerd
  4. hebben genummerd
  5. hebben genummerd
  6. hebben genummerd
v.v.t.
  1. had genummerd
  2. had genummerd
  3. had genummerd
  4. hadden genummerd
  5. hadden genummerd
  6. hadden genummerd
o.t.t.t.
  1. zal nummeren
  2. zult nummeren
  3. zal nummeren
  4. zullen nummeren
  5. zullen nummeren
  6. zullen nummeren
o.v.t.t.
  1. zou nummeren
  2. zou nummeren
  3. zou nummeren
  4. zouden nummeren
  5. zouden nummeren
  6. zouden nummeren
diversen
  1. nummer!
  2. nummert!
  3. genummerd
  4. nummerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nummeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
numerar nummeren aftellen; geld afpassen; passen

Related Words for "nummeren":


Wiktionary Translations for nummeren:


Cross Translation:
FromToVia
nummeren numerar number — label with numbers; assign numbers to

Related Translations for nummer