Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verleren:


Dutch

Detailed Translations for verleren from Dutch to Spanish

verleren:

verleren verb (verleer, verleert, verleerde, verleerden, verleerd)

  1. verleren

Conjugations for verleren:

o.t.t.
  1. verleer
  2. verleert
  3. verleert
  4. verleren
  5. verleren
  6. verleren
o.v.t.
  1. verleerde
  2. verleerde
  3. verleerde
  4. verleerden
  5. verleerden
  6. verleerden
v.t.t.
  1. ben verleerd
  2. bent verleerd
  3. is verleerd
  4. zijn verleerd
  5. zijn verleerd
  6. zijn verleerd
v.v.t.
  1. was verleerd
  2. was verleerd
  3. was verleerd
  4. waren verleerd
  5. waren verleerd
  6. waren verleerd
o.t.t.t.
  1. zal verleren
  2. zult verleren
  3. zal verleren
  4. zullen verleren
  5. zullen verleren
  6. zullen verleren
o.v.t.t.
  1. zou verleren
  2. zou verleren
  3. zou verleren
  4. zouden verleren
  5. zouden verleren
  6. zouden verleren
diversen
  1. verleer!
  2. verleert!
  3. verleerd
  4. verlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verleren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
desaprender verleren