Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. toegankelijkheid:
  2. toegankelijk:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toegankelijkheid from Dutch to French

toegankelijkheid:

toegankelijkheid [de ~ (v)] noun

  1. de toegankelijkheid
  2. de toegankelijkheid

Translation Matrix for toegankelijkheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
accessibilité toegankelijkheid bereikbaarheid
humeur accommodante toegankelijkheid

Related Words for "toegankelijkheid":


Wiktionary Translations for toegankelijkheid:

toegankelijkheid
Cross Translation:
FromToVia
toegankelijkheid accessibilité accessibility — the quality of being accessible, or of admitting approach

toegankelijk:


Translation Matrix for toegankelijk:

NounRelated TranslationsOther Translations
franc franc; frank
VerbRelated TranslationsOther Translations
à faire taak
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
ouvert aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; open; toegankelijk; toeschietelijk aangebroken; geopend; niet dicht; onbebouwd; onbewimpeld; onomwonden; ontsloten; ontvankelijk; onverholen; open; opengelegd; opengemaakt; opengesteld; openhartig; openstaand; oprecht; rechtdoorzee; ronduit; vatbaar; vrij; vrijelijk; vrijuit
ModifierRelated TranslationsOther Translations
abordable aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; open; toegankelijk; toeschietelijk betaalbaar
accessible aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; open; toegankelijk; toeschietelijk
approchable aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
avenant aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk; toeschietelijk aangenaam; bevallig; charmant; fijn; genegenheid opwekkend; innemend; lekker; lief; minzaam; prettig
faisable begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk doenlijk; haalbaar; maakbaar; realiseerbaar; te doen; uitvoerbaar; verwezenlijkbaar
franc benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk brutaal; cru; decent; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; frank; manierlijk; menens; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
indulgent aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk barmhartig; clement; gedwee; genaderijk; genadig; gewillig; inschikkelijk; lankmoedig; medelevend; meegaand; meelevend; meevoelend; op een aardige manier; ruimhartig; soepel; toegeeflijk; toegevend; tolerant; verdraagzaam; vergevend; vergevingsgezind; verzoenend; vriendelijk
réalisable begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk haalbaar; realiseerbaar; te doen; uitvoerbaar; verwezenlijkbaar; verzilverbaar
s'un abord facile benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
viable begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk levensvatbaar
à faire begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk haalbaar; realiseerbaar; te doen; verwezenlijkbaar
à portée de begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk

Related Words for "toegankelijk":

  • toegankelijkheid, toegankelijker, toegankelijkere, toegankelijkst, toegankelijkste, toegankelijke

Wiktionary Translations for toegankelijk:

toegankelijk
adjective
  1. te bereiken
toegankelijk