Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. fraseren:


Dutch

Detailed Synonyms for fraseren in Dutch

fraseren:

fraseren verb (fraseer, fraseert, fraseerde, fraseerden, gefraseerd)

  1. fraseren
    fraseren
    • fraseren verb (fraseer, fraseert, fraseerde, fraseerden, gefraseerd)

Conjugations for fraseren:

o.t.t.
  1. fraseer
  2. fraseert
  3. fraseert
  4. fraseren
  5. fraseren
  6. fraseren
o.v.t.
  1. fraseerde
  2. fraseerde
  3. fraseerde
  4. fraseerden
  5. fraseerden
  6. fraseerden
v.t.t.
  1. heb gefraseerd
  2. hebt gefraseerd
  3. heeft gefraseerd
  4. hebben gefraseerd
  5. hebben gefraseerd
  6. hebben gefraseerd
v.v.t.
  1. had gefraseerd
  2. had gefraseerd
  3. had gefraseerd
  4. hadden gefraseerd
  5. hadden gefraseerd
  6. hadden gefraseerd
o.t.t.t.
  1. zal fraseren
  2. zult fraseren
  3. zal fraseren
  4. zullen fraseren
  5. zullen fraseren
  6. zullen fraseren
o.v.t.t.
  1. zou fraseren
  2. zou fraseren
  3. zou fraseren
  4. zouden fraseren
  5. zouden fraseren
  6. zouden fraseren
en verder
  1. is gefraseerd
  2. zijn gefraseerd
diversen
  1. fraseer!
  2. fraseert!
  3. gefraseerd
  4. fraserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze