Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. kraal:
  2. kralen:


Dutch

Detailed Synonyms for kraal in Dutch

kraal:

kraal [de ~] noun

  1. de kraal
    de kraal

Related Words for "kraal":


kralen:

kralen [de ~] noun, plural

  1. de kralen
    de kralen

kralen verb (kraal, kraalt, kraalde, kraalden, gekraald)

  1. kralen
    kralen; parelen
    • kralen verb (kraal, kraalt, kraalde, kraalden, gekraald)
    • parelen verb (parel, parelt, parelde, parelden, gepareld)

Conjugations for kralen:

o.t.t.
  1. kraal
  2. kraalt
  3. kraalt
  4. kralen
  5. kralen
  6. kralen
o.v.t.
  1. kraalde
  2. kraalde
  3. kraalde
  4. kraalden
  5. kraalden
  6. kraalden
v.t.t.
  1. ben gekraald
  2. bent gekraald
  3. is gekraald
  4. zijn gekraald
  5. zijn gekraald
  6. zijn gekraald
v.v.t.
  1. was gekraald
  2. was gekraald
  3. was gekraald
  4. waren gekraald
  5. waren gekraald
  6. waren gekraald
o.t.t.t.
  1. zal kralen
  2. zult kralen
  3. zal kralen
  4. zullen kralen
  5. zullen kralen
  6. zullen kralen
o.v.t.t.
  1. zou kralen
  2. zou kralen
  3. zou kralen
  4. zouden kralen
  5. zouden kralen
  6. zouden kralen
diversen
  1. kraal!
  2. kraalt!
  3. gekraald
  4. kralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "kralen":