Summary


Dutch

Detailed Synonyms for uitwoeden in Dutch

uitwoeden:

uitwoeden verb (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)

  1. uitwoeden
    uitwoeden; uitrazen
    • uitwoeden verb (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)
    • uitrazen verb (raas uit, raast uit, raaste uit, raasten uit, uitgeraast)
  2. uitwoeden
    tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen; luwen
    • uitwoeden verb (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)
    • wegsterven verb (sterf weg, sterft weg, stierf weg, stierven weg, weggestorven)
    • verflauwen verb (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
    • luwen verb (luw, luwt, luwde, luwden, geluwd)

Conjugations for uitwoeden:

o.t.t.
  1. woed uit
  2. woedt uit
  3. woedt uit
  4. woeden uit
  5. woeden uit
  6. woeden uit
o.v.t.
  1. woedde uit
  2. woedde uit
  3. woedde uit
  4. woedden uit
  5. woedden uit
  6. woedden uit
v.t.t.
  1. heb uitgewoed
  2. hebt uitgewoed
  3. heeft uitgewoed
  4. hebben uitgewoed
  5. hebben uitgewoed
  6. hebben uitgewoed
v.v.t.
  1. had uitgewoed
  2. had uitgewoed
  3. had uitgewoed
  4. hadden uitgewoed
  5. hadden uitgewoed
  6. hadden uitgewoed
o.t.t.t.
  1. zal uitwoeden
  2. zult uitwoeden
  3. zal uitwoeden
  4. zullen uitwoeden
  5. zullen uitwoeden
  6. zullen uitwoeden
o.v.t.t.
  1. zou uitwoeden
  2. zou uitwoeden
  3. zou uitwoeden
  4. zouden uitwoeden
  5. zouden uitwoeden
  6. zouden uitwoeden
en verder
  1. ben uitgewoed
  2. bent uitgewoed
  3. is uitgewoed
  4. zijn uitgewoed
  5. zijn uitgewoed
  6. zijn uitgewoed
diversen
  1. woed uit!
  2. woedt uit!
  3. uitgewoed
  4. uitwoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze