Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. versperren:


Dutch

Detailed Synonyms for versperren in Dutch

versperren:

versperren verb (versper, verspert, versperde, versperden, versperd)

  1. versperren
    barricaderen; versperren
    • barricaderen verb (barricadeer, barricadeert, barricadeerde, barricadeerden, gebarricadeerd)
    • versperren verb (versper, verspert, versperde, versperden, versperd)
  2. versperren
    – met een of meer dingen afsluiten 1
    versperren
    – met een of meer dingen afsluiten 1
    • versperren verb (versper, verspert, versperde, versperden, versperd)
      • hij heeft de weg versperd met vuilnisbakken1

Conjugations for versperren:

o.t.t.
  1. versper
  2. verspert
  3. verspert
  4. versperren
  5. versperren
  6. versperren
o.v.t.
  1. versperde
  2. versperde
  3. versperde
  4. versperden
  5. versperden
  6. versperden
v.t.t.
  1. heb versperd
  2. hebt versperd
  3. heeft versperd
  4. hebben versperd
  5. hebben versperd
  6. hebben versperd
v.v.t.
  1. had versperd
  2. had versperd
  3. had versperd
  4. hadden versperd
  5. hadden versperd
  6. hadden versperd
o.t.t.t.
  1. zal versperren
  2. zult versperren
  3. zal versperren
  4. zullen versperren
  5. zullen versperren
  6. zullen versperren
o.v.t.t.
  1. zou versperren
  2. zou versperren
  3. zou versperren
  4. zouden versperren
  5. zouden versperren
  6. zouden versperren
diversen
  1. versper!
  2. verspert!
  3. versperd
  4. versperrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "versperren":

  1. met een of meer dingen afsluiten1
    • hij heeft de weg versperd met vuilnisbakken1