Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. vouw:
  2. vouwen:


Dutch

Detailed Synonyms for vouw in Dutch

vouw:

vouw [de ~] noun

  1. de vouw
    de vouw; het ezelsoor

Related Words for "vouw":


vouwen:

vouwen verb (vouw, vouwt, vouwde, vouwden, gevouwd)

  1. vouwen
    vouwen; opvouwen
    • vouwen verb (vouw, vouwt, vouwde, vouwden, gevouwd)
    • opvouwen verb (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)

Conjugations for vouwen:

o.t.t.
  1. vouw
  2. vouwt
  3. vouwt
  4. vouwen
  5. vouwen
  6. vouwen
o.v.t.
  1. vouwde
  2. vouwde
  3. vouwde
  4. vouwden
  5. vouwden
  6. vouwden
v.t.t.
  1. heb gevouwd
  2. hebt gevouwd
  3. heeft gevouwd
  4. hebben gevouwd
  5. hebben gevouwd
  6. hebben gevouwd
v.v.t.
  1. had gevouwd
  2. had gevouwd
  3. had gevouwd
  4. hadden gevouwd
  5. hadden gevouwd
  6. hadden gevouwd
o.t.t.t.
  1. zal vouwen
  2. zult vouwen
  3. zal vouwen
  4. zullen vouwen
  5. zullen vouwen
  6. zullen vouwen
o.v.t.t.
  1. zou vouwen
  2. zou vouwen
  3. zou vouwen
  4. zouden vouwen
  5. zouden vouwen
  6. zouden vouwen
diversen
  1. vouw!
  2. vouwt!
  3. gevouwd
  4. vouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "vouwen":


Related Synonyms for vouw