Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. zadelen:
  2. zadel:


Dutch

Detailed Synonyms for zadelen in Dutch

zadelen:

zadelen verb (zadel, zadelt, zadelde, zadelden, gezadeld)

  1. zadelen
    zadelen
    • zadelen verb (zadel, zadelt, zadelde, zadelden, gezadeld)

Conjugations for zadelen:

o.t.t.
  1. zadel
  2. zadelt
  3. zadelt
  4. zadelen
  5. zadelen
  6. zadelen
o.v.t.
  1. zadelde
  2. zadelde
  3. zadelde
  4. zadelden
  5. zadelden
  6. zadelden
v.t.t.
  1. heb gezadeld
  2. hebt gezadeld
  3. heeft gezadeld
  4. hebben gezadeld
  5. hebben gezadeld
  6. hebben gezadeld
v.v.t.
  1. had gezadeld
  2. had gezadeld
  3. had gezadeld
  4. hadden gezadeld
  5. hadden gezadeld
  6. hadden gezadeld
o.t.t.t.
  1. zal zadelen
  2. zult zadelen
  3. zal zadelen
  4. zullen zadelen
  5. zullen zadelen
  6. zullen zadelen
o.v.t.t.
  1. zou zadelen
  2. zou zadelen
  3. zou zadelen
  4. zouden zadelen
  5. zouden zadelen
  6. zouden zadelen
diversen
  1. zadel!
  2. zadelt!
  3. gezadeld
  4. zadelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "zadelen":


zadelen form of zadel:

zadel [de ~ (m)] noun

  1. de zadel
    de zadel

Related Words for "zadel":

  • zadelen, zadels, zadeltje, zadeltjes