Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bijspijkeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bijspijkeren from Dutch to English

bijspijkeren:

bijspijkeren verb (spijker bij, spijkert bij, spijkerde bij, spijkerden bij, bijgespijkerd)

  1. bijspijkeren (goedmaken; inhalen)
    to rectify; to make up; to make good
    • rectify verb (rectifies, rectified, rectifying)
    • make up verb (makes up, made up, making up)
    • make good verb (makes good, made good, making good)

Conjugations for bijspijkeren:

o.t.t.
  1. spijker bij
  2. spijkert bij
  3. spijkert bij
  4. spijkeren bij
  5. spijkeren bij
  6. spijkeren bij
o.v.t.
  1. spijkerde bij
  2. spijkerde bij
  3. spijkerde bij
  4. spijkerden bij
  5. spijkerden bij
  6. spijkerden bij
v.t.t.
  1. heb bijgespijkerd
  2. hebt bijgespijkerd
  3. heeft bijgespijkerd
  4. hebben bijgespijkerd
  5. hebben bijgespijkerd
  6. hebben bijgespijkerd
v.v.t.
  1. had bijgespijkerd
  2. had bijgespijkerd
  3. had bijgespijkerd
  4. hadden bijgespijkerd
  5. hadden bijgespijkerd
  6. hadden bijgespijkerd
o.t.t.t.
  1. zal bijspijkeren
  2. zult bijspijkeren
  3. zal bijspijkeren
  4. zullen bijspijkeren
  5. zullen bijspijkeren
  6. zullen bijspijkeren
o.v.t.t.
  1. zou bijspijkeren
  2. zou bijspijkeren
  3. zou bijspijkeren
  4. zouden bijspijkeren
  5. zouden bijspijkeren
  6. zouden bijspijkeren
diversen
  1. spijker bij!
  2. spijkert bij!
  3. bijgespijkerd
  4. bijspijkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijspijkeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
make good bijspijkeren; goedmaken; inhalen afkopen; compenseren; goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden
make up bijspijkeren; goedmaken; inhalen bedenken; bijleggen; fantaseren; goed gaan; grimeren; het goed maken; make-up aanbrengen; meebetalen; opmaken; opsmukken; optutten; ruzie bijleggen; schikken; schminken; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
rectify bijspijkeren; goedmaken; inhalen corrigeren; goedmaken; rechtstrijken; rechttrekken; rechtzetten; rectificeren; verbeteren

Wiktionary Translations for bijspijkeren:

bijspijkeren
verb
  1. to improve a rusty or underdeveloped skill