Dutch

Detailed Translations for opvijzelen from Dutch to French

opvijzelen:

opvijzelen verb (vijzel op, vijzelt op, vijzelde op, vijzelden op, opgevijzeld)

  1. opvijzelen (opkalefateren; opknappen; oplappen)
    relever; remonter; rehausser; se remettre; réparer; se rafraîchir; soulever; arranger; réconforter
    • relever verb (relève, relèves, relevons, relevez, )
    • remonter verb (remonte, remontes, remontons, remontez, )
    • rehausser verb (rehausse, rehausses, rehaussons, rehaussez, )
    • réparer verb (répare, répares, réparons, réparez, )
    • soulever verb (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • réconforter verb (réconforte, réconfortes, réconfortons, réconfortez, )

Conjugations for opvijzelen:

o.t.t.
  1. vijzel op
  2. vijzelt op
  3. vijzelt op
  4. vijzelen op
  5. vijzelen op
  6. vijzelen op
o.v.t.
  1. vijzelde op
  2. vijzelde op
  3. vijzelde op
  4. vijzelden op
  5. vijzelden op
  6. vijzelden op
v.t.t.
  1. heb opgevijzeld
  2. hebt opgevijzeld
  3. heeft opgevijzeld
  4. hebben opgevijzeld
  5. hebben opgevijzeld
  6. hebben opgevijzeld
v.v.t.
  1. had opgevijzeld
  2. had opgevijzeld
  3. had opgevijzeld
  4. hadden opgevijzeld
  5. hadden opgevijzeld
  6. hadden opgevijzeld
o.t.t.t.
  1. zal opvijzelen
  2. zult opvijzelen
  3. zal opvijzelen
  4. zullen opvijzelen
  5. zullen opvijzelen
  6. zullen opvijzelen
o.v.t.t.
  1. zou opvijzelen
  2. zou opvijzelen
  3. zou opvijzelen
  4. zouden opvijzelen
  5. zouden opvijzelen
  6. zouden opvijzelen
en verder
  1. ben opgevijzeld
  2. bent opgevijzeld
  3. is opgevijzeld
  4. zijn opgevijzeld
  5. zijn opgevijzeld
  6. zijn opgevijzeld
diversen
  1. vijzel op!
  2. vijzelt op!
  3. opgevijzeld
  4. opvijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opvijzelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
remonter opvaren
VerbRelated TranslationsOther Translations
arranger opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opknappen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
rehausser opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen hoger maken; ophogen; verhogen
relever opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen gaan staan; hoger maken; hooghouden; in de hoogte houden; loshalen; naar buiten halen; omhooghalen; omhooghouden; omhoogkomen; ophalen; ophogen; ophouden; opklappen; oprollen; opstaan; opstropen; uithalen; verheffen; verhogen
remonter opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen omhoogtrekken
réconforter opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen bemoedigen; blij maken; ondersteunen; opbeuren; opfleuren; opkikkeren; opknappen; opmonteren; troosten; verfrissen; verkwikken; vertroosten; vrolijker worden
réparer opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aanpassen; bijspijkeren; bijstellen; boeten; fiksen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; inhalen; maken; rechtstrijken; rechtzetten; repareren; vernieuwen; verstellen
se rafraîchir opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen afkoelen; koelen; opfrissen; verfrissen; verkillen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich laven; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen; zich verkwikken; zijn dorst stillen
se remettre opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen bekomen; beteren; bijkomen; blij maken; fleurig maken; leven beteren; luwen; op adem komen; op zijn verhaal komen; opfleuren; opkrabbelen; opmonteren; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkwikken; vrolijker worden; wegsterven; zich hervinden
soulever opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opperen; optillen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen; vooruitkomen; vorderen